, [], Whether every punishment is inflicted for a sin?
Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Gij zijt te rein van ogen, dan dat Gij [50]het kwade [51]zoudt zien, en [52]de kwelling [53]kunt Gij niet aanschouwen; waarom zoudt Gij aanschouwen [54]die trouwelooslijk handelen? [Waarom] zoudt Gij [55]zwijgen, als [56]de goddeloze dien verslindt, [57]die rechtvaardiger is dan hij? 50. Te weten hetwelk de Chaldeen ons aandoen. 51. Gods oog is niet verborgen; Hij ziet het kwaad dat de mensen bedrijven, Ps.10:14; maar Hij ziet het niet met goede ogen aan, Hij zal het ook niet altijd ongestraft laten. Doch Obad.:13, wordt deze manier van spreken genomen voor met lust het kwade, hetwelk den vromen overkomt, aanschouwen. 52. Dat is, den overlast, te weten overlast, kwelling, moeite, dat is de Chaldeen ons aandoen. 53. Zie de aantekening 51. 54. Tw de Chaldeen, die zeer trouweloos en meinedig geweest zijn. Zie Jes.21:2. 55. Dat is, de straf nalaten. 56. Te weten, de Chaldeer. 57. Te weten, het Joodse volk, vergeleken bij de Chaldeen. Doch versta dit van de godzaligen onder de Joden, welken die zijn waar de profeet voor bidt; want de goddelozen onder de Joden gingen de heidenen in boosheid ver teboven. Zie Jer.2:10,11.